Tolkien wiki
Registreer
Advertisement


Angmar (Gemeenschappelijke Taal: IJzeren Huis) was een regio en een koninkrijk dat tijdens het tweede millennium van de Derde Era in oorlog was met Arnor. De leider was de gevreesde Tovenaar-koning van Angmar, het hoofd van de Nazgûl en Saurons plaatsvervanger.

Geografisch[]

Angmar

Kaart van Angmar

Het land Angmar strekte zich uit in het noorden van Midden-aarde, ten oosten van het oude rijk Arnor en ten zuidwesten de Forodwaith, de grote ijsvlakten in het noorden. Het rijk bevond zich langs beide kanten van de Hithaeglir (de Nevelbergen) en waarschijnlijk ook een deel in de Trollenheuvels. De hoofdstad was Carn Dûm, gelegen aan het noordwestelijke uiteinde van Bergen van Angmar. Ook had de Tovenaar-Koning forten in de Reuzenheide. Maar daarnaast waren ook de vestigingen Gundabad en de Berg Gram waarschijnlijk forten van Angmar.

Geschiedenis[]

De oorsprong van het Rijk Angmar valt te plaatsen rond het jaar 1300 in de Derde Era. Het was een tijd waar vele kwade dingen zich opnieuw beginnen te roeren, en de wegen langzaam aan gevaarlijker werden. De orks in de Nevelbergen werden steeds talrijker en begonnen Dwergenvestigingen aan te vallen. Bovendien doken de Nazgûl opnieuw op en vreesden de wijzen dat er een donkere macht in Dol Guldur huisde.

De Opkomst van de Tovenaar-Koning[]

Rond deze periode kwam de Tovenaar-koning naar Angmar, en bouwde een rijk op dat hem later zijn naam zou geven. De reden hiervoor is gemakkelijk te achterhalen. Het zuidelijke Koninkrijk Gondor was op het toppunt van zijn macht, en Mordor werd nog steeds bewaakt. Dus Sauron vond waarschijnlijk terecht dat Gondor kon wachten. In het noorden was het oude Koninkrijk Arnor daarentegen sterk achteruit gegaan. In 861 stierf Koning Eärendur, en na een burgeroorlog werd het land verdeeld onder zijn drie zonen. Zo onstonden de aparte, kleinere Koninkrijken Arthedain, Cardolan en Rhudaur. Het zou voor een vastberaden macht dus veel makkelijker zijn om het oude Arnor op te slokken, dan Gondor op het toppunt van zijn macht.

Toen Argeleb I, Koning van Arthedian, ook het koningschap van Cardolan en Rhudaur claimde, de koningen waren daar al uitgestorven, kwamen de Heuvelmensen in opstand tegen de Kapitein van de Dúnedain. Met de hulp van Angmar, ondertussen bevolkt door orks, wilde mensen en andere vuige wezens, kwam een kwade vorst van de Heuvelmensen aan de macht in Rhudaur, dit was vanouds de zwakste van de drie koninkrijken van Arnor. In 1356 vielen Rhudaur en Angmar gezamelijk Arthedain aan en Koning Argeleb I sneuvelde terwijl hij Amon Sûl probeerde te verdedigen. Met behulp van Cardolan kon Arthedain wel een linie aan de Weerheuvels behouden.

De zoon van Argeleb, Arveleg I, dreef de vijand in de jaren nadien met hulp van Cardolan en de Elfen uit Lindon achteruit. Nadien werd een verdediging opgebouwd langs de Weerheuvels, de Grote Oosterweg en de oevers van de Grauwel. Deze verdediging hield stand, en Angmar was verplicht om het geweer van schouder te veranderen. Rond deze tijd belegerde Angmar Rivendel, maar kon het niet innemen door de macht van de Elfen.

De Val van Cardolan en de eerste aanval op Arthedain[]

In 1409 stuurde de Tovenaar-Koning een groep Tovenaars naar Rhudaur om de laatste Dúnedain die in dat landen uit te roeien of te verdrijven, Rhudaur wordt geannexeerd door Angmar. Vervolgens valt hij met een gigantisch leger Amon Sûl aan en dood Arveleg I. Enkele ruiters weten de Steen van Amon Sûl naar Fornost te brengen. Daarna splitste het leger zich op, het ene leger trok Cardolan binnen en het andere viel Arthedain aan. In Cardolan liep Angmar vast bij Tyrn Gorthad (de Grafheuvels) en kon dat niet in nemen. In Arthedain wist de Tovenaar-Koning Fornost te belegeren maar Araphor, Zoon van Arveleg die nog niet eens volwassen was, wist met de hulp van Círdan en de Elfen van Lindon stand te houden. Langzaam werd Angmar uit Arthedian verdreven.

Het Beleg van Carn Dûm, de Pest en de Tweede Aanval op Angmar[]

In de tijd van Araphor boekten Arnor en de Elfen grote succesen. Elrond nam hulp mee uit Lórien en samen vochten ze zich een weg door Rhudaur naar Angmar. Er wordt gezegd dat de Elfen zelfs Carn Dûm[1] belegerden. In de regeerperiode van Argeleb II, de zoon van Araphor, kwam de Zwarte Pest naar Eriador en hoewel er in Fornost amper iemand aan stierf werd heel Cardolan, op Tharbad na, ontvolkt en vertroken vele mensen uit de jachtlanden die later de Gouw werden genoemd. Langzaam herwon de Tovenaar-Koning zijn kracht en rond 1825 viel Angmar Arthedian opnieuw binnen met een grote strijdmacht. Araval, in die tijd Koning van Arthedain, won vele slagen waaronder minstens één grote slag. In zijn tijd ging het weer goed met Arnor en Araval koloniseerde zelfs Cardolan weer met zijn eigen mannen. Maar toen de Tovenaar-Koning Grafgeesten stuurde naar Tyrn Gorthad was dit gedoemd te mislukken.

De Derde Aanval op Arthedain en de Val van Fornost[]

Met weinig inwoners en een vijand die vele malen sterker was, leek tenslotte ook het lot van Arthedain beslecht. Toch duurde het nog meer dan 550 jaar alvorens Angmar een aanval ondernam die groot genoeg was om Fornost in te nemen. Jammer genoeg was Arthedain er in die periode niet in geslaagd zijn situatie te versterken. In de herfst van 1973 had Arvedui, de laatste Koning van Arthedain en kleinzoon van Araval, een vraag voor hulp gestuurd aan Eärnil II, de Koning van Gondor. Deze stuurde zijn zoon Eärnur aan het hoofd van zoveel mogelijk manschappen die hij kon missen. Maar de hulp liep vertraging op en bereikte het Noorden uiteindelijk pas in 1975. Een jaar eerder, in 1974, had de Tovenaar-koning zijn krachten verzameld en de laatste slag tegenover de laatste restanten van Arnor voorbereid. Hij liep Arthedain onder de voet en nam Fornost in. Koning Arvedui hield zo lang mogelijk stand in de Noorderheuvels, maar moest uiteindelijk via de zee naar de IJsbaai van Forochel vluchten. Daar leed hij een jaar later schipbreuk in een storm en verdronk uiteindelijk.

De Val van Angmar[]

Toen de vloot van Gondor een jaar later arriveerde in Lindon, verenigde het zich met de Elfen van Lindon en de overlevende Dúnedain van Arthedain. Het leger maakte zich op voor een lange tocht richting de ingenomen hoofdstad Fornost, waar nu vele kwade wezens huisden. Maar de Tovenaar-Koning had nieuws gekregen over de opmars van het leger en uit trots of misplaatste arrogantie liet hij zijn legers uitrijden in plaats van de aanval op te wachten. De troepen van Angmar verlieten de relatieve veiligheid van Fornost en trokken over de Avondschemerheuvels om het leger van de geallieerden te ontmoeten. De slag verliep licht in het voordeel van de legers van het Westen, en de troepen van Angmar moesten stap voor stap wijken en uiteindelijk terug trekken naar Fornost. Op hun terugweg werden ze plots aangevallen door de hoofdmacht van de geallieerden, die rond de Avondschemerheuvels getrokken was, en de legers van Angmar bij verassing kon aanvallen. De Tovenaar Koning bemerkte het gevaar en probeerde met zoveel mogelijk volgelingen te vluchten naar Carn Dûm. Hij werd echter achtervolgd door de cavelarie van Eärnur. Groot was de verassing voor de Tovenaar-Koning toen hij in zijn rug een leger Elfen uit Rivendel aantrof. Onder leiding van Glorfindel had Elrond een leger Elfen uitgestuurd om de geallieerden bij te staan. Er wordt gezegd dat geen enkele ork, mens, of ander creatuur dat die dag voor Angmar vocht in het Westen achterbleef. Allen waren gesneuveld of achter de Nevelbergen gedreven.

De Tovenaar-Koning zelf was echter niet zo makkelijk te verslaan en hield zolang mogelijk stand. In het uur van zijn nederlaag wendde hij zijn paard in de richting van Eärnur. Hijzelf zou de Nazgûl weerstaan hebben, maar zijn paard werd wild van angst en sloeg op hol. Hierop reed Glorfindel op de Tovenaar-Koning af, maar deze had genoeg van de slag, en vluchtte de nacht in. Aan het eind van de slag was het Rijk Angmar volledig verdwenen. Na meer dan 600 jaar oorlog waren de Dúnedain en de Elfen van Lindon en Rivendel er eindelijk in geslaagd het een beslissende nederlaag toe te brengen. De prijs die ze ervoor moesten betalen was echter niet gering. Arnor bestond niet meer, de Dúnedain van het Noorden waren zo goed als uitgestorven en de Noordelijke wereld was een woestenij geworden. Uiteindelijk kan alleen besloten worden dat Sauron en de Tovenaar-Koning hun doel in Eriador volledig bereikt hebben. Na 600 jaar ziekte, verraad en oorlog gebracht te hebben, was het Noordelijk Koninkrijk volledig van de kaart verdwenen. De laatste afstammelingen van de Dúnedain leefden als vogelvrij verklaarden in de wildernis en waren geen bedreiging meer voor de macht van Dol Guldur. Daarbovenop was de hele streek een woestenij geworden. De Tovenaar-Koning kon zich na een opdracht van 675 jaar in het noorden, eindelijk met Gondor gaan bezig houden.

Na de oorlog[]

Hoewel Fornost was bevrijd van de schepselen van de Tovenaar-Koning lag zijn schaduw nog steeds over de stad en het zou meer duizend jaar duren alvorens Fornost en Annúminas, de oude hoofdstad van Arnor, opnieuw bewoond zouden worden. De Grafheuvels werden een schrikwekkende legende in de laatste bewoonde streken van Eriador en de populatie orks in de Nevelbergen verdween nooit meer tot het begin van de Vierde Era. Onder andere de bergen Gram en Gundabad bleven nog eeuwen lang plaatsen waar orks massaal in huisden. Carn Dûm was volledig verwoest, maar bleef een gevaarlijke en onheilspellende plaats, doorlopend bewoond door orks en andere wezens. Op de laatste bewoonde en beschermde plaatsen na, werd Noord Eriador een woeste en desolate plaats zonder veel inwoners.

Etymologie[]

Angmar betekent ijzeren huis in het Sindarijns. Ang staat voor ijzer en mar voor huis.

Bronnen[]

  1. J.R.R. Tolkien, De Aanhangsels van In de Ban van de Ring, Appendix A, Eriador, Arnor en de Noordelijke Lijn
Advertisement